Generatie 17 - deel 10, Sininen Kuu
Hoe lang heeft hij hier gelegen? Hij heeft geen idee.Een tijdje blijft hij op zijn rug liggen, terwijl zijn ogen voorzichtig wennen aan het felle licht en de vreemde vegetatie boven zijn hoofd. Zodra hij een beetje kan focussen gaat hij rechtop zitten (niks gebroken zo te voelen) en wacht een moment - voorover gebogen - tot de zwarte vlekken die voor zijn ogen beginnen te dansen wegtrekken. Dan staat hij op.Hoewel de klap hem volledig knock out heeft geslagen, hoeft hij er geen seconde over na te denken wat er gebeurd is en wat hij hier doet. Zijn brein is volkomen helder en de eerste gedachte die door zijn hoofd flitst is: "Ik had gelijk, ik leef nog."
En dan nu op zoek naar Éowyn.Als hij om zich heen kijkt, ziet hij dat hij in een soort kleine oase is terechtgekomen, zij het zonder - zichtbaar - water. Voor de rest bestaat de omgeving uit niets dan dorre, kale woestijn. En een weg, zonder enige twijfel een weg. Wat duidt op intelligent leven en een richting. Hij begint te lopen.Hij vermoedt dat het ochtend is, want terwijl de temperatuur toen hij ontwaakte nog dragelijk was, begint het langzamerhand heter en heter te worden. Een enorme zon brandt meedogenloos op zijn onbeschermde lijf en maakt hem al snel dorstig. Maar nergens is ook maar een klein plasje water te bekennen.Uren loopt hij door, er een flinke pas in houdend. Hij heeft geen idee waar zijn benen hem heen voeren, maar beseft dat hij ten dode is opgeschreven als hij niet binnen een dag iets te drinken vindt. Onderweg plukt hij wat hij vinden kan, in de hoop dat de vreemd vormige flora in geval van nood een bron van vocht zal zijn. Vooralsnog durft hij dat echter niet uit te proberen. Zolang hij het kan volhouden neemt hij liever geen risico’s. Op een bepaald moment - hij vermoedt ergens diep in de middag - doemt onder hem een laagvlakte op, die als een soort honingraat gevuld is met kleine, hoekige meertjes. En niet lang daarna ziet hij een eerste teken van leven.Hij houdt zijn pas in, op zijn hoede ineens. Wie zegt hem dat hij hier welkom is? Voor alle zekerheid besluit hij te wachten tot het donker is, zodat hij eerst rustig kan rondkijken in de bewoonde wereld. Hij gaat er tenminste vanuit dat de stad in de verte bewoond is. Lang hoeft hij niet te wachten, de schemer zet onverwacht snel in en gooit een vreemd licht over het landschap.En dan, als hij toevallig even opzij kijkt, krijgt hij definitief de bevestiging dat hij zich niet meer op zijn eigen planeet bevindt. In een verbluffend tempo klimt een enorm blauw hemellichaam boven de kale bergen uit. Indrukwekkend. Dreigend haast. Als een kolossaal roofdier dat elk moment kan toeslaan.Maar de blauwe maan doet niets anders dan verder omhoog kruipen, tot hij los in de hemel staat en het laatste spoortje daglicht weg kaapt. Ademloos heeft Demyan al die tijd naar het schouwspel staan staren. Nu draait hij zich om en wandelt verder, in de richting van de koepels.Na een klein half uurtje bereikt hij de stad. De straten zijn verlaten, het enige teken van leven is een kale man ergens achter een groot raam, die zich in het zweet rent op een loopband. Het tafereel heeft iets geruststellends, op de een of andere manier ziet het er heel aards uit.Hij steekt een zebrapad over naar een van de koepels, die je onbekommerd binnen blijkt te kunnen lopen.
“Herinnering aan Appaloosa Plains”, leest hij. Appaloosa Plains, ligt dat niet in Amerika?Binnen groeit gras en heerst een luchtvochtigheidsgraad die hem zeer welgevallig is na de woestijnhitte gedurende de hele dag. Bovendien is er een vijver en zonder zich te bekommeren over de vraag of het drinkwater is, neemt hij een paar flinke slokken. Daarna vult hij zijn maag. Met behulp van magie, want ook al is er een fruitgaard en ziet hij een rijk gevulde moestuin, hij wil niet het risico lopen iemand voor het hoofd te stoten door te stelen.Nu pas merkt hij hoe moe hij is. Hij loopt naar een stel lage struiken waar hij half onder gaat liggen en rolt zich op, morgen gaat hij wel op onderzoek uit. Al snel valt hij in een onrustige slaap.De volgende ochtend staat hij op zodra de zon hem wekt. Gisteren heeft hij in een roes gehandeld, een bijna dierlijk instinct volgend op zoek naar water en naar Éowyn. Maar op deze nieuwe ochtend, na een nacht slaap - zijn dorst gelest en zijn maag gevuld - lijkt alles veel minder simpel. Want waar begint hij met zoeken?Hij verlaat de koepel en wandelt de straat op. Aanvankelijk behoedzaam, maar naarmate hij langer rondloopt en ontdekt dat alles verlaten lijkt steeds zoekender. Gisterenavond heeft hij iemand gezien, er moeten mensen zijn. Uiteindelijk ziet hij in de verte een vrouw wandelen, maar als hij haar na een kort sprintje is genaderd en volgt om haar aan te spreken, snelt ze onverwacht een gebouw in.Hij ziet meer mensen nu, maar iedereen kijkt weg en lijkt hem te ontwijken. En net wanneer hij besluit dan maar eens brutaal iemand aan te spreken of ergens aan te bellen, komt er bij een speeltuintje (er moeten dus kinderen zijn hier) iemand op hem aflopen."Stelletje angsthazen", zegt ze, "zeker vergeten hoe eenzaam ze zichzelf voelden toen ze hier aankwamen. Ik zag je door mijn raam, ik werk daar." Ze wijst naar een van de gebouwen. "Nieuw hier hè? Ze zijn bang voor je reactie. Sommigen komen namelijk vrij agressief binnenvallen, vandaar. Het is ook nogal een schok natuurlijk."
Even kijkt ze hem meelevend aan, steekt dan haar hand uit en stelt zich voor."Ik kan niet te lang wegblijven, ik moet weer terug. Wat jij moet doen is naar de ondiepe krater gaan beneden in het dal, dat is die kant op. Daar woont Stefan Bayless, die helpt nieuwelingen op weg. Dan heb je in ieder geval een plek om te logeren. En daarna moet je je natuurlijk melden, maar dat legt Stefan verder wel uit.""Waar ben ik eigenlijk precies?", vraagt Demyan."Sininen Kuu heet het hier, maar ik moet nu gaan." Ineens lijkt ze haast te hebben.
"Stefan legt het verder uit", herhaalt ze en loopt dan op een holletje weg.Hij wandelt in de richting die ze gewezen heeft, ondertussen gebiologeerd om zich heen kijkend naar de vreemde omgeving en de - op zijn zachtst gezegd - opvallende architectuur. Tot dusver heeft hij alleen mensen gezien. Kale mensen, maar onmiskenbaar mensen. Geen aliens zoals Xokop. Na uit pure nieuwsgierigheid in een uitermate intrigerend doolhof terecht te zijn gekomen - 'nou, moeilijk hoor' spot hij nog, waarna het hem drie uur kost de uitgang te vinden - bereikt hij de rand van het plateau en ziet beneden zich een kratermeer. Tussen de grillig gevormde bomen en struiken ontwaart hij een klein huisje. Daar zal die Stefan huppeldepup wel wonen.Terwijl hij de weg afdaalt in de richting van het bosje bij het meer, merkt hij dat de duisternis alweer begint te vallen. Het laatste stukje rent hij en net als hij het huisje bereikt komt er een man aanrijden in een gewone auto. Hij stapt uit, steekt vriendelijk zijn hand op en begroet Demyan: "Ah, de nieuwe, Kiley heeft je al aangekondigd, kom verder."In plaats van naar binnen te gaan, gaat hij bij een picknicktafel op het terras zitten en kijkt Demyan vorsend aan. Die aarzelt een moment en gaat dan ook zitten. "Mijn naam is Demyan", zegt hij, "en u moet Stefan... zijn." Stom dat hij de achternaam vergeten is.
"Stefan Bayless", knikt de man, "en je mag me tutoyeren, alsjeblieft zeg. Laat me raden. Ruzie gehad met een djinn die een vriend bleek te hebben?"
Demyan denkt even na en zegt dan voorzichtig: "Zoiets."Stefan lacht.
"Je hoeft me niks te vertellen hoor, hou het maar lekker voor je. Maar ik weet zeker dat jou geen enkele blaam trof en dat je een groot onrecht is aangedaan. Net als iedereen hier, allemaal even heilig." Hij vouwt zijn handen en trekt een devoot gezicht."Het is niet relevant waarom ik hier ben", weegt Demyan zorgvuldig zijn woorden. "Het is relevant dát ik hier ben en onderdak nodig heb."
Stefan lacht een beetje verrast. "Originele benadering", zegt hij. "Interessante jongen ben je, de meesten zitten woedend stoom af te blazen of desperaat te grienen. Kom binnen, je bent welkom hier."Even later zitten ze achter een bord macaroni en stelt Stefan de anderen voor.
"Dit is mijn zus Anaïs, hier ooit samen met mij terechtgekomen nadat we verban-en-kom-terugje hadden gespeeld met een bevriende djinntweeling. We waren kinderen nog, net Hans en Grietje."
"Dat klinkt onschuldig", reageert Demyan spottend. Stefan grijnst.
"Je mag me wel of niet geloven, dat is aan jou. Die twee hadden waarschijnlijk geen idee wat ze deden, het was een spelletje."Hij knikt naar de andere vrouw. "En dit hier is Sofia, een jonge heks die drie maanden geleden zo stom was het huis van haar buren in brand te steken met een reeks vuurballen."
"Ik wist niet dat djinns dit konden", mompelt de vrouw.
"Het was niet de eerste keer dat je zoiets bij hen flikte heb ik begrepen", knipoogt Stefan.
Sofia haalt haar schouders op en prikt treurig in haar volle bord."En wat is jouw verhaal?", vraagt Anaïs na het eten, als hij bijna gedachteloos haar fornuis zelfreinigend staat te maken. "Jullie zijn lang niet de enige tovenaars hier, kennelijk botst het vaker tussen jullie en de djinns."
"Mijn verhaal doet er niet toe", herhaalt hij zijn eerdere woorden. "Ik hoorde dat ik me ergens moet melden?"
"Bij het ministerie", beaamt ze. "Dat is dat grote gebouw onder de gestrande oude raket."
"Waarom moet ik me eigenlijk registreren?"
"Omdat je hier de rest van je leven blijft wonen", zegt ze kalm en haar stem klinkt, hoewel niet onvriendelijk, nadrukkelijk. "Wen daar maar vast aan."
"Dat zullen we nog wel eens zien", prevelt hij, terwijl zijn handen mechanisch banen trekken door de lucht.
Ze bromt meelevend. "Ik wil je niet teleurstellen, maar leg je er bij neer. Niemand komt hier weg. Je krijgt trouwens ook de kans aangifte te doen."
"Aangifte te doen?"
"Bij de Curi", zegt ze. "Welterusten, ik ga nu naar bed en stel voor dat je hetzelfde doet. Op het terras liggen slaapzakken."De volgende ochtend is hij als eerste op en begint pannenkoeken te bakken. Stefan schuift aan en zegt goedkeurend: "Dat noem ik nou eens aardig. Kook je graag?"
"Nee", bromt Demyan kort, "maar ik vond dat ik wel iets terug kan doen voor jullie. Het is alleen nogal een tijd geleden dat ik in een keuken stond vrees ik."
"Kun jij jezelf voeden?", vraagt Sofia bewonderend.
"Ja, maar dat doe ik eigenlijk zelden. Mijn meisje tovert altijd de heerlijkste maaltijden voor me op tafel.""Toverde, lieve knul, ze toverdé altijd de heerlijkste maaltijden voor je op tafel", verbetert Stefan hem. "Accepteer het, je zit hier opgesloten, je ziet je topkokkinnetje nooit meer terug." En dan met een blik op Sofia: "Zeg, misschien kunnen jullie twee wat beginnen, dat doen er meer. Wel zo gezellig."
Demyan gaat er niet op in, maar zegt na een paar minuten: "Ik ben bang dat deze pannenkoeken wat al te knapperig zijn uitgevallen, sorry. Ik wil nu naar het ministerie, het is een eind lopen."
"Je mag mijn bezem wel lenen", zegt Sofia, terwijl ze hem lief aankijkt. "Die had ik bij me, ik hield hem vast toen ik werd verbannen. Ik ga toch nergens heen vandaag."
"Dank je, heel graag."Op het ministerie wordt hij met alle egards ontvangen. Men heeft goed nieuws voor hem, als hij wil kan hij meteen een huis betrekken in het dorp, dat net is gebouwd.
"Eigenlijk heeft Sofia Vanderburg voorrang, maar die wil voorlopig nog bij Bayless blijven wonen."Demyan is helemaal niet bezig met verblijfplaatsen of dat soort zaken, hij begint langzaam een vermoeden te krijgen wat er aan de hand is. En hij is hier slechts met één doel: uitvogelen waar Éowyn zich precies bevindt.
"Ik kan aangifte doen heb ik gehoord?"
"Tegen de monsters die u dit hebben aangedaan, jazeker. Dan moet u zich bij de Curi melden in het Octogoon. Dat is de gevangenis waar al die etters zich bevinden."Hij krijgt een routebeschrijving mee hoe daar te komen en even later staat hij weer buiten. Het Octogoon blijkt zich aan de rand van Sininen Kuu te bevinden en is snel gevonden.
En dan nu op zoek naar Éowyn.Als hij om zich heen kijkt, ziet hij dat hij in een soort kleine oase is terechtgekomen, zij het zonder - zichtbaar - water. Voor de rest bestaat de omgeving uit niets dan dorre, kale woestijn. En een weg, zonder enige twijfel een weg. Wat duidt op intelligent leven en een richting. Hij begint te lopen.Hij vermoedt dat het ochtend is, want terwijl de temperatuur toen hij ontwaakte nog dragelijk was, begint het langzamerhand heter en heter te worden. Een enorme zon brandt meedogenloos op zijn onbeschermde lijf en maakt hem al snel dorstig. Maar nergens is ook maar een klein plasje water te bekennen.Uren loopt hij door, er een flinke pas in houdend. Hij heeft geen idee waar zijn benen hem heen voeren, maar beseft dat hij ten dode is opgeschreven als hij niet binnen een dag iets te drinken vindt. Onderweg plukt hij wat hij vinden kan, in de hoop dat de vreemd vormige flora in geval van nood een bron van vocht zal zijn. Vooralsnog durft hij dat echter niet uit te proberen. Zolang hij het kan volhouden neemt hij liever geen risico’s. Op een bepaald moment - hij vermoedt ergens diep in de middag - doemt onder hem een laagvlakte op, die als een soort honingraat gevuld is met kleine, hoekige meertjes. En niet lang daarna ziet hij een eerste teken van leven.Hij houdt zijn pas in, op zijn hoede ineens. Wie zegt hem dat hij hier welkom is? Voor alle zekerheid besluit hij te wachten tot het donker is, zodat hij eerst rustig kan rondkijken in de bewoonde wereld. Hij gaat er tenminste vanuit dat de stad in de verte bewoond is. Lang hoeft hij niet te wachten, de schemer zet onverwacht snel in en gooit een vreemd licht over het landschap.En dan, als hij toevallig even opzij kijkt, krijgt hij definitief de bevestiging dat hij zich niet meer op zijn eigen planeet bevindt. In een verbluffend tempo klimt een enorm blauw hemellichaam boven de kale bergen uit. Indrukwekkend. Dreigend haast. Als een kolossaal roofdier dat elk moment kan toeslaan.Maar de blauwe maan doet niets anders dan verder omhoog kruipen, tot hij los in de hemel staat en het laatste spoortje daglicht weg kaapt. Ademloos heeft Demyan al die tijd naar het schouwspel staan staren. Nu draait hij zich om en wandelt verder, in de richting van de koepels.Na een klein half uurtje bereikt hij de stad. De straten zijn verlaten, het enige teken van leven is een kale man ergens achter een groot raam, die zich in het zweet rent op een loopband. Het tafereel heeft iets geruststellends, op de een of andere manier ziet het er heel aards uit.Hij steekt een zebrapad over naar een van de koepels, die je onbekommerd binnen blijkt te kunnen lopen.
“Herinnering aan Appaloosa Plains”, leest hij. Appaloosa Plains, ligt dat niet in Amerika?Binnen groeit gras en heerst een luchtvochtigheidsgraad die hem zeer welgevallig is na de woestijnhitte gedurende de hele dag. Bovendien is er een vijver en zonder zich te bekommeren over de vraag of het drinkwater is, neemt hij een paar flinke slokken. Daarna vult hij zijn maag. Met behulp van magie, want ook al is er een fruitgaard en ziet hij een rijk gevulde moestuin, hij wil niet het risico lopen iemand voor het hoofd te stoten door te stelen.Nu pas merkt hij hoe moe hij is. Hij loopt naar een stel lage struiken waar hij half onder gaat liggen en rolt zich op, morgen gaat hij wel op onderzoek uit. Al snel valt hij in een onrustige slaap.De volgende ochtend staat hij op zodra de zon hem wekt. Gisteren heeft hij in een roes gehandeld, een bijna dierlijk instinct volgend op zoek naar water en naar Éowyn. Maar op deze nieuwe ochtend, na een nacht slaap - zijn dorst gelest en zijn maag gevuld - lijkt alles veel minder simpel. Want waar begint hij met zoeken?Hij verlaat de koepel en wandelt de straat op. Aanvankelijk behoedzaam, maar naarmate hij langer rondloopt en ontdekt dat alles verlaten lijkt steeds zoekender. Gisterenavond heeft hij iemand gezien, er moeten mensen zijn. Uiteindelijk ziet hij in de verte een vrouw wandelen, maar als hij haar na een kort sprintje is genaderd en volgt om haar aan te spreken, snelt ze onverwacht een gebouw in.Hij ziet meer mensen nu, maar iedereen kijkt weg en lijkt hem te ontwijken. En net wanneer hij besluit dan maar eens brutaal iemand aan te spreken of ergens aan te bellen, komt er bij een speeltuintje (er moeten dus kinderen zijn hier) iemand op hem aflopen."Stelletje angsthazen", zegt ze, "zeker vergeten hoe eenzaam ze zichzelf voelden toen ze hier aankwamen. Ik zag je door mijn raam, ik werk daar." Ze wijst naar een van de gebouwen. "Nieuw hier hè? Ze zijn bang voor je reactie. Sommigen komen namelijk vrij agressief binnenvallen, vandaar. Het is ook nogal een schok natuurlijk."
Even kijkt ze hem meelevend aan, steekt dan haar hand uit en stelt zich voor."Ik kan niet te lang wegblijven, ik moet weer terug. Wat jij moet doen is naar de ondiepe krater gaan beneden in het dal, dat is die kant op. Daar woont Stefan Bayless, die helpt nieuwelingen op weg. Dan heb je in ieder geval een plek om te logeren. En daarna moet je je natuurlijk melden, maar dat legt Stefan verder wel uit.""Waar ben ik eigenlijk precies?", vraagt Demyan."Sininen Kuu heet het hier, maar ik moet nu gaan." Ineens lijkt ze haast te hebben.
"Stefan legt het verder uit", herhaalt ze en loopt dan op een holletje weg.Hij wandelt in de richting die ze gewezen heeft, ondertussen gebiologeerd om zich heen kijkend naar de vreemde omgeving en de - op zijn zachtst gezegd - opvallende architectuur. Tot dusver heeft hij alleen mensen gezien. Kale mensen, maar onmiskenbaar mensen. Geen aliens zoals Xokop. Na uit pure nieuwsgierigheid in een uitermate intrigerend doolhof terecht te zijn gekomen - 'nou, moeilijk hoor' spot hij nog, waarna het hem drie uur kost de uitgang te vinden - bereikt hij de rand van het plateau en ziet beneden zich een kratermeer. Tussen de grillig gevormde bomen en struiken ontwaart hij een klein huisje. Daar zal die Stefan huppeldepup wel wonen.Terwijl hij de weg afdaalt in de richting van het bosje bij het meer, merkt hij dat de duisternis alweer begint te vallen. Het laatste stukje rent hij en net als hij het huisje bereikt komt er een man aanrijden in een gewone auto. Hij stapt uit, steekt vriendelijk zijn hand op en begroet Demyan: "Ah, de nieuwe, Kiley heeft je al aangekondigd, kom verder."In plaats van naar binnen te gaan, gaat hij bij een picknicktafel op het terras zitten en kijkt Demyan vorsend aan. Die aarzelt een moment en gaat dan ook zitten. "Mijn naam is Demyan", zegt hij, "en u moet Stefan... zijn." Stom dat hij de achternaam vergeten is.
"Stefan Bayless", knikt de man, "en je mag me tutoyeren, alsjeblieft zeg. Laat me raden. Ruzie gehad met een djinn die een vriend bleek te hebben?"
Demyan denkt even na en zegt dan voorzichtig: "Zoiets."Stefan lacht.
"Je hoeft me niks te vertellen hoor, hou het maar lekker voor je. Maar ik weet zeker dat jou geen enkele blaam trof en dat je een groot onrecht is aangedaan. Net als iedereen hier, allemaal even heilig." Hij vouwt zijn handen en trekt een devoot gezicht."Het is niet relevant waarom ik hier ben", weegt Demyan zorgvuldig zijn woorden. "Het is relevant dát ik hier ben en onderdak nodig heb."
Stefan lacht een beetje verrast. "Originele benadering", zegt hij. "Interessante jongen ben je, de meesten zitten woedend stoom af te blazen of desperaat te grienen. Kom binnen, je bent welkom hier."Even later zitten ze achter een bord macaroni en stelt Stefan de anderen voor.
"Dit is mijn zus Anaïs, hier ooit samen met mij terechtgekomen nadat we verban-en-kom-terugje hadden gespeeld met een bevriende djinntweeling. We waren kinderen nog, net Hans en Grietje."
"Dat klinkt onschuldig", reageert Demyan spottend. Stefan grijnst.
"Je mag me wel of niet geloven, dat is aan jou. Die twee hadden waarschijnlijk geen idee wat ze deden, het was een spelletje."Hij knikt naar de andere vrouw. "En dit hier is Sofia, een jonge heks die drie maanden geleden zo stom was het huis van haar buren in brand te steken met een reeks vuurballen."
"Ik wist niet dat djinns dit konden", mompelt de vrouw.
"Het was niet de eerste keer dat je zoiets bij hen flikte heb ik begrepen", knipoogt Stefan.
Sofia haalt haar schouders op en prikt treurig in haar volle bord."En wat is jouw verhaal?", vraagt Anaïs na het eten, als hij bijna gedachteloos haar fornuis zelfreinigend staat te maken. "Jullie zijn lang niet de enige tovenaars hier, kennelijk botst het vaker tussen jullie en de djinns."
"Mijn verhaal doet er niet toe", herhaalt hij zijn eerdere woorden. "Ik hoorde dat ik me ergens moet melden?"
"Bij het ministerie", beaamt ze. "Dat is dat grote gebouw onder de gestrande oude raket."
"Waarom moet ik me eigenlijk registreren?"
"Omdat je hier de rest van je leven blijft wonen", zegt ze kalm en haar stem klinkt, hoewel niet onvriendelijk, nadrukkelijk. "Wen daar maar vast aan."
"Dat zullen we nog wel eens zien", prevelt hij, terwijl zijn handen mechanisch banen trekken door de lucht.
Ze bromt meelevend. "Ik wil je niet teleurstellen, maar leg je er bij neer. Niemand komt hier weg. Je krijgt trouwens ook de kans aangifte te doen."
"Aangifte te doen?"
"Bij de Curi", zegt ze. "Welterusten, ik ga nu naar bed en stel voor dat je hetzelfde doet. Op het terras liggen slaapzakken."De volgende ochtend is hij als eerste op en begint pannenkoeken te bakken. Stefan schuift aan en zegt goedkeurend: "Dat noem ik nou eens aardig. Kook je graag?"
"Nee", bromt Demyan kort, "maar ik vond dat ik wel iets terug kan doen voor jullie. Het is alleen nogal een tijd geleden dat ik in een keuken stond vrees ik."
"Kun jij jezelf voeden?", vraagt Sofia bewonderend.
"Ja, maar dat doe ik eigenlijk zelden. Mijn meisje tovert altijd de heerlijkste maaltijden voor me op tafel.""Toverde, lieve knul, ze toverdé altijd de heerlijkste maaltijden voor je op tafel", verbetert Stefan hem. "Accepteer het, je zit hier opgesloten, je ziet je topkokkinnetje nooit meer terug." En dan met een blik op Sofia: "Zeg, misschien kunnen jullie twee wat beginnen, dat doen er meer. Wel zo gezellig."
Demyan gaat er niet op in, maar zegt na een paar minuten: "Ik ben bang dat deze pannenkoeken wat al te knapperig zijn uitgevallen, sorry. Ik wil nu naar het ministerie, het is een eind lopen."
"Je mag mijn bezem wel lenen", zegt Sofia, terwijl ze hem lief aankijkt. "Die had ik bij me, ik hield hem vast toen ik werd verbannen. Ik ga toch nergens heen vandaag."
"Dank je, heel graag."Op het ministerie wordt hij met alle egards ontvangen. Men heeft goed nieuws voor hem, als hij wil kan hij meteen een huis betrekken in het dorp, dat net is gebouwd.
"Eigenlijk heeft Sofia Vanderburg voorrang, maar die wil voorlopig nog bij Bayless blijven wonen."Demyan is helemaal niet bezig met verblijfplaatsen of dat soort zaken, hij begint langzaam een vermoeden te krijgen wat er aan de hand is. En hij is hier slechts met één doel: uitvogelen waar Éowyn zich precies bevindt.
"Ik kan aangifte doen heb ik gehoord?"
"Tegen de monsters die u dit hebben aangedaan, jazeker. Dan moet u zich bij de Curi melden in het Octogoon. Dat is de gevangenis waar al die etters zich bevinden."Hij krijgt een routebeschrijving mee hoe daar te komen en even later staat hij weer buiten. Het Octogoon blijkt zich aan de rand van Sininen Kuu te bevinden en is snel gevonden.